Via vier grote aanvallen op de Britse perimeter in Oosterbeek hadden de Duitsers op donderdag 21 september geprobeerd om de Britten bij Oosterbeek te overrompelen. Vanuit het Duitse perspectief eindigden die aanvallen in een mislukking.
Aanvallen via de Utrechtseweg, de Benedendorpseweg en bij hotel Dreyersoord werden in felle gevechten door de Britten afgeslagen. Alleen de aanval op de relatief licht verdedigde Westerbouwing was voor de Duitsers een succes, al kostte het de Duitse aanvallers wel vier tanks en veel soldaten.
Sowieso vielen er bij de gevechten in Oosterbeek enorm veel slachtoffers aan Duitse kant, tot verbazing van de Duitse bevelhebbers. De ervaren veteranen van de 9e SS Pantser Divisie, ondersteund door tanks en mechanisch geschut, bleken niet te zijn opgewassen tegen de lichtbewapende Britse airborne-troepen, die hun positie met hand en tand verdedigden.
Hoe fel de Britten vochten blijkt wel uit de balans die na de Slag om Arnhem werd opgemaakt. Aan Britse zijde vielen bij de gevechten in Arnhem en Oosterbeek ongeveer 1.300 doden. Het aantal Duitsers dat tijdens de Slag om Arnhem om het leven kwam, bedraagt meer dan 1.800 soldaten.
Op vrijdag 22 september veranderden de Duitsers daarom van tactiek. Er werd nu vanaf een veilige afstand vooral met artillerie en ander geschut gevuurd op de Britse posities.
De grote Duitse aanvallen op de Britse posities waren voorbij. Niet alleen kostte die teveel tanks en Duitse levens: een dringende reden om de Britten te vernietigen was er voor de Duitsers niet meer. De Rijnbrug en de oprit van het Drielse veer waren weer in Duitse handen en de grondtroepen van de geallieerden bevonden zich nog in Lent bij Nijmegen.
Ene luitenant Johnson verwoordde het alsvolgt: “Wanneer ze maar wilden, konden ze zware mortier- en artilleriebeschietingen uitvoeren op onze kleine steunpunten, die zich daar dan behoorlijk ongemakkelijk bij voelden. Het was een langzaam proces voor hen, maar ze leken te weten dat ze tijd genoeg hadden.”
Bij Driel waren weliswaar duizend Poolse paratroopers geland, maar die leken de Britten niet echt te kunnen helpen bij de verdediging van de Britse linies in Oosterbeek. De Duitsers dachten dat de Polen geland waren om de verbinding te maken met oprukkende vijandelijke troepen die vanuit Nijmegen op weg waren naar het noorden.
Mortieraanvallen
De Duitsers hadden rond Oosterbeek 110 stukken geschut verzameld. Doe waren aangevuld met twee afdelingen van de gevreesde ‘nebelwerfer’. Daarmee konden zes granaten tegelijkertijd worden afgevuurd. De mortieraanvallen die de Duitse artillerie afvuurde op de Britten, miste zijn uitwerking niet. Er vielen veel slachtoffers.
Dat was precies de bedoeling van de Duitse generaal Bittrich, die zei dat hij de Britten er zo van langs zou geven, dan ze zich zouden overgeven. De Britten hadden zwaar te lijden onder de regen aan mortierbeschietingen, maar overgeven was geen optie.
Veel Britten verbleven in Oosterbeek in een loopgraaf of een schuttersputje. Zelfs zoveel jaar na dato zijn in en om Oosterbeek nog tientallen van deze schuttersputjes te zien in het landschap. Maar zelfs in hun schuttersputjes waren de Britten niet veilig voor de inkomende Duitse granaten.
In het boek ‘Arnhem’ van Martin Middlebrook wordt soldaat 1e klas Bill Brearley geciteerd:
“Als je nooit in je rats hebt gezeten, dan zou je die meerloopsmortieren eens moeten horen en dan op de inslagen moeten wachten. Zo werd ook de jonge Rowbottom die bij mij in een loopgraaf zat geraakt. We waren juist een maaltje aan het koken op een geïmproviseerde brander op de bodem van de loopgraaf.
Hij schreeuwde dat hij geraakt was, maar hij stond nog steeds op zijn benen. Ik zei daarom dat hij zich niet zo moest aanstellen. Ik dacht dat hij door een kluit aarde was geraakt. Maar toen zag ik dat het bloed langs zijn arm omlaag stroomde. Het stroomde langs zijn vingers en kwam terecht in de hap die ik probeerde te koken.
Hij was boven in zijn schouder geraakt en zijn oksel was opengescheurd. Het was een lelijke wond. Ik verbond hem en hij kon zelf naar de eerste hulppost lopen. Dat maal met zijn bloed erin heb ik weggegooid.”
Soldaat Joe Robberts:
“Ik stond op een rustig moment in mijn loopgraaf en opeens: bam! Plotseling explodeerde op een paar meter van me vandaan een granaat. De druk was verschrikkelijk. Het leek alsof mijn borst uit elkaar klapte en ik kon geen adem meer krijgen. Ik moet inwendige bloedingen hebben gehad, want ik spuugde later bloed. Ze zeiden altijd dat je die ene die je raakte niet hoorde en die granaat had ik beslist niet horen inkomen.”
Sluipschutters
Naast mortieraanvallen hadden de verdedigers in Oosterbeek ook te maken met sluipschutters. Kapitein Livingstone van de KOSB:
“Ik zat met een sergeant in de loopgraaf. Hij weigerde zijn helm te dragen. Ik zei nog tegen hem dat hij die moest opzetten, maar hij zei dat hij dat ongemakkelijk vond. Niet lang daarna lag zijn hoofd in mijn schoot. De bovenste helft was eraf geschoten. Hij was op slag dood.”
De sluipschutters, die in de bossen van Oosterbeek voldoende schuilplekken hadden, waren moeilijk om aan te pakken. Livingstone: “Je wist niet waar ze zaten! Je stuurde wat mannen naar een bepaalde plaats en het volgende moment waren ze er geweest. Sluipschutters!”
Antony Beevor verhaalt in zijn boek over de Slag om Arnhem over een Duitse sluipschutter met een macaber gevoel voor humor. Omdat het water was afgesloten, maakten veel Britse soldaten gebruik van oudewrwetse waterpompen die her en der nog in Oosterbeek stonden.
“Hij liet ons dan naar de put toe lopen”, schreef een zweefvliegtuigpiloot na de Slag om Arnhem. “Meestal door een regen van mortiergranaten heen, en schoot dan rustig gaten in de emmer als die boven de rand van de put uit kwam. Echt een sadist!”
Ondanks de mortieraanvallen, de sluipschutters en de incidentele voorzichtige Duitse invanterie-aanvallen, bleef de Britse perimeter ook op vrijdag 22 september in tact. Maar de nood in de Britse perimeter werd met de dag groter.
Om die reden stuurde generaal Urquhart in de ochtend van 22 saeptember zijn chef-staf over de Rijn om contact te leggen met de grondtroepen bij Nijmegen om ze de ernst van de situatie in Oosterbeek uit te leggen.