Paratroopers van de 1st Parachute Brigade aan de rand van hun landingsgebied bij Wolfheze op zondag 17 september 1944.

Harde klappen voor het 1st Battalion van de 1st Parachute Brigade

in Arnhem/Luchtlandingen/Oosterbeek

In totaal trokken er op zondag 17 september, de eerste dag van Operatie Market Garden, 3 bataljons van de 1st Parachute Brigade op naar Arnhem. Alleen het 2e bataljon onder leiding van John Frost bereikte die avond de brug in Arnhem. Het 3e bataljon hield halt bij hotel Hartenstein in Oosterbeek. Het 1e bataljon leverde op de dag van de landingen de zwaarste gevechten.

Eigenlijk had het 1st Battalion onder leiding van kolonel David Dobie niet als hoofdtaak om op te rukken naar de Rijnbrug. Omdat de ruim 1.500 soldaten van het 2nd en 3rd Batallion volgens de legerleiding sterk genoeg was om met de geringe Duitse tegenstand af te rekenen die verwacht werd, kreeg het 1st Batallion een andere taak.

Het Eerste Bataljon zou na de landingen ten westen van Wolfheze via de noordelijke route, de ‘Leopard-route’ langs de Amsterdamseweg Arnhem binnen trekken. Aan de westkant van Arnhem zou een afslag naar links worden gemaakt om de weg tussen Arnhem en Apeldoorn te beschermen tegen de versterkingen van de Duitsers die langs deze weg verwacht werden.

De plek waar het bataljon zich zou moeten ingraven was strategisch gekozen. De Britten zouden op een heuvel aan de noordkant van Arnhem gaan liggen van waaruit ze een goed overzicht hadden over de omgeving. Maar al een paar uur na de landingen concludeerde kolonel Dobie dat hij zijn oorspronkelijke doel aan de noordkant van Arnhem nooit kon bereiken. De tegenstand van de Duitsers waar het Eerste Bataljon mee te maken had, was simpelweg te groot.

Voortkuieren
Direct na de landingen zag het er allemaal nog veel zonniger uit. De landing van de Britse para’s verliep zonder problemen. Van grote Duitse tegenstand was nog geen spoor en je zou kunnen zeggen dat de Britten zich op hun gemak klaar maakten om vanaf het landingsterrein naar Arnhem te vertrekken. Erg snel ging het allemaal niet.

“We moesten langer dan een uur rondhangen voor we toestemming van de brigade kregen om in beweging te komen”, meldt bijvoorbeeld luitenant Tsapy Britnev. “We verlieten de verzamelplaats en volgden de spoorlijn, terwijl we langzaam voortkuierden.”

Maar al snel na het vertrek van de landingszones, kwamen de soldaten van het 1st Battalion er achter dat het mis was.

Britnev: “Tot grote ontsteltenis van kolonel Dobie dook majoor Gough op een gegeven moment op. Zijn Reconnaissance Squadron had toch al bij de brug moeten zijn! Hij vertelde ons dat vijandelijke troepen stellingen op onze weg betrokken. Ze waren voorzien van tanks. We kregen toen voor het eerst door dat het allemaal niet bepaald snor zat.”

Naar aanleiding van het alarmerende bericht van Gough, besloot Dobie om met het 1st Battalion van de oorspronkelijke route af te wijken. In plaats van het volgen van de spoorlijn, boog Dobie bij Wolfheze al eerder al af naar de Amsterdamseweg in de hoop dat zijn troepen om de Duitse stellingen heen konden trekken.

Het veranderen van de route had echter weinig zin. Ook in de bossen langs de Wolfhezerweg bevonden zich Duitsers. De voorste compagnie van het bataljon was al snel verwikkeld in bloedige gevechten. Uiteindelijk wisten de voorste soldaten via de Wolfhezerweg het kruispunt met de Amsterdamseweg te bereiken, ten westen van de plek waar nu een Shell tankstation staat.

Hier hadden de Duitsers zich goed ingegraven. Ze hadden bovendien de beschikking over pantserwagens. Hoewel de Britten tot aan zonsondergang probeerden een doorbraak te forceren, kwamen ze hier niet verder. Ook op andere plekken bleek de verdedigingslinie die de Duitsers hadden opgeworpen sterker te zijn dan de aanvalskracht van de lichtbewapende Britse paratroopers. Zo doorgaan had geen zin.

Majoor Timothy verwoordde het alsvolgt:
“We bleven mannen verliezen. Een paar hier, een paar daar. Op het eind van deze gevechtsfase beschikte ik nog maar over dertig man. Wat in dichtbebost gebied gebeurt, is dat een paar man ergens achteraan gaan en dat is dan het laatste wat je van ze ziet. De vermisten waren niet allemaal dood of gewond, maar de bedoeling is dat je elkaar ergens op een bepaald moment weer ontmoet. En dat was vaak niet het geval.”

Halfrupsvoertuigen
Een sergeant die vooruit was gestuurd om te onderzoeken hoe sterk de tegenstand was, kwam Duitse tanks en halfrupsvoertuigen tegen vol Duitse soldaten. Sergeant Frank Manser: “Ik volgde in mijn eentje een pad dat omhoog liep. Na 500 meter kwam ik bij een muur. Ik keek er overheen en daar stonden de Duitsers aan het andere einde van het veld, 300 meter bij mij vandaan. Ze hadden veel voertuigen en pantserwagens. Het was duidelijk dat ze verdedigende posities gingen innemen.”

De Duitsers die sergeant Manser had gezien, was waarschijnlijk Kampfgruppe Von Allworden, die bestond uit drie compagnieën van de 9e SS-pantserdivisie die door generaal Bittrich direct na het eerste bericht over de luchtlandingen in de richting van Arnhem was gestuurd. Op naar Johnnie bij de brug Kolonel Dobie concludeerde dat het hem nooit zou lukken om door de Duitse verdedigingslinie heen te breken.

Juist op dat moment kwam een kraakheldere boodschap binnen via de radio. Het bataljon van John Frost meldde dat zij via de zuidelijke route de noordkant van de brug had weten te bereiken en dat zij dringend versterkingen nodig hadden.

Voor Dobie was het duidelijk wat hem nu te doen stond: “Ik ruk niet verder op naar het noorden van Arnhem. We gaan proberen weg te trekken om Johnnie te helpen bij de brug.”

In plaats van een route naar het noorden en het oosten, trok het 1st Batallion nu naar het zuiden. Zo af en toe waren er schermutselingen met Duitse soldaten, maar grote gevechten waren er niet meer. Luitenant Britnev: “Alle voertuigen, jeeps, anti-tankkanonnen, brencarriers, aanhangwagens, werden geduwd door de soldaten. De motoren werden niet gestart om de Duitsers niet te alarmeren.”

Tijdens de gevechten van die middag en avond, had het bataljon in totaal meer dan honderd man verloren. Er waren veel vermisten, waarvan achteraf duidelijk werd dat ze krijgsgevangen waren gemaakt. Het bataljon van kolonel Dobie bevond zich ongeveer zes kilometer ten westen van Arnhem. Ze waren pas halverwege en hadden de pogingen om hun oorspronkelijke doel te bereiken opgegeven.

Tip!

Ga naar Boven

Door de site te te blijven gebruiken, gaat u akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten