Terwijl ter hoogte van het Elisabeth Gasthuis vier Britse bataljons met meer dan 1.500 soldaten probeerden om door te breken in de richting van de Rijnbrug, probeerde de 4e Parachutisten Brigade van generaal Shan Hackett om Arnhem te bereiken vanaf de noordkant.
Het 10e Bataljon en het 156e Bataljon van de 4e Parachutisten Brigade waren bij hun opmars naar Arnhem op maandag 18 september ’s avonds gestuit op de voorposten van de verdedigingslinie van de Duitsers. In verband met de invallende duisternis hielden beide bataljons halt.
Kolonel Des Voeux gaf leiding aan het 156e Bataljon. Hij had ’s avonds ten noorden van Oosterbeek, tussen de spoorbaan en de Amsterdamseweg, gevechten moeten leveren tegen de voorste eenheden van de Duitse Sperrlinie.
Omdat Des Voeux niet wist hoe sterk de tegenstand had waarmee hij te maken had, besloot hij om bij dageraad op dinsdag 19 september zou een nieuwe poging te doen om verder te trekken.
Wat Des Voeux niet wist was dat hij op een Duitse verdedigingslinie was gestuit die veel sterker was dan zijn eigen gevechtskracht. De Duitsers hadden een Sperrlinie opgezet die van noord naar zuid liep van de noordkant van de Amsterdamseweg via de Dreijenseweg tot aan het station van Oosterbeek.
Via de noordkant van het spoor liep de verdedigingslinie naar het oosten door tot aan Heijenoord in Arnhem. Via posities bij het Gemeentemuseum en bij de haven aan de Rijn, werd de toegang tot de stad geblokkeerd.
De Kampfgruppe Spindler bij Oosterbeek bestond uit panzergrenadiers van de 9e SS Pantser Divisie, die versterkt werd met pantserwagens, halfrupsvoertuigen, mechanisch geschut en mortiergeschut. De Duitsers hadden zich hier de dag ervoor ingegraven. Dat de Britten bij lange na niet waren opgewassen tegen de Duitsers, ontdekten de Britten al snel.
De Duitsers verwachtten de aanval van de Britten bij zonsopgang en werden daarin niet teleurgesteld. De Britse aanval had tot doel om dwars door de bossen heen op te rukken naar de theekoepel op landgoed Mariëndaal. De aanval werd geleid door A Company van het 156e Bataljon. Vanaf het moment dat de Britten in de buurt van de Dreijenseweg kwamen, werden ze onder vuur genomen. De compagnie werd praktisch weggevaagd.
Slechts één peloton, onder leiding van majoor John Pott, wist tot diep in de bossen ten oosten van de Dreijeseweg door te dringen. Pott had nog zes man over en was zelf twee keer gewond, met een kogel in zijn dijbeen en eentje in zijn hand.
Slechts een aantal soldaten wist te voorkomen dat ze krijgsgevangen genomen werden. De Duitsers lieten de gewonden die nog konden lopen afmarcheren naar Arnhem.
“Ik kwam langs een peloton waarvan iedereen dood was.”
Dat het gevecht van A Company zo desastreus was verlopen, was bij het hoofdkwartier van de brigade niet bekend. B Company kreeg de opdracht om te proberen ten noorden om de Duitse linie heen te trekken, maar omdat de Duitse linie doorliep tot ver in noordelijke richting, kreeg ook deze compagnie zware klappen.
Majoor John Waddy: “Toen de overste mij vertelde dat er alleen een paar sluipschutters lagen, vermoedde ik al dat er meer aan de hand was. We trokken op en het was duidelijk dat er veel slachtoffers waren gevallen bij A Company. Gesneuvelden lagen overal en ik kwam langs een peloton waarvan iedereen dood was.”
In de loop van de ochtend werd het bataljon noodgedwongen teruggetrokken door generaal Hackett. Het 156e Bataljon was toen ongeveer de helft van haar gevechtskracht kwijt.
Strijd bij het pompstation
Ten noorden van deze positie, bij het pompstation aan de Amsterdamseweg, stuitte het 10de Parachutistenbataljon onder commando van luitenant-kolonel Ken Smyth, eveneens op de veel sterkere gevechtskracht van de Kampfgruppe Spindler. De oprukkende Britten werden getroffen door machinegeweervuur en mortiergranaten.
Kolonel Smyth besloot tot een voorzichtige strategie. Hij liet zijn voorste troepen in dekking gaan, terwijl hij waarnemers naar voren stuurde om de Duitse posities in kaart te brengen. Vervolgens bracht hij zijn 3 inch mortierpeloton in de strijd die de Duitsers met mortieren onder vuur nam. Dat hielp iets om de Duitse tegenstand te temperen, maar het mortierpeloton kwam al snel zonder munitie te zitten.
Ook de Duitsers zetten hun mortieren in. Luitenant John Proctor: “We moesten over de weg zien te komen, maar er stond een gemechaniseerd kanon dat van tijd tot tijd recht langs de weg vuurde. Het leek tamelijk rustig, dus we stuurden een mannetje vooruit om te zien wat er ging gebeuren. Net op dat moment vuurde het en de granaat sloeg het hoofd van de soldaat af.
De rest van de mannen rende naar de overkant zonder dat er slachtoffers vielen. Daar begonnen de problemen pas goed, want hun mortieren begonnen te vuren. Het regende granaten. De hele grond schudde. Ik was een van de eersten die werd geraakt, in de bovenarm. Het bot was gebroken.”
Terwijl ter hoogte van het Elisabeth Gasthuis vier Britse bataljons met meer dan 1.500 soldaten probeerden om door te breken in de richting van de Rijnbrug, probeerde de 4e Parachutisten Brigade van generaal Shan Hackett om Arnhem te bereiken vanaf de noordkant.
Het 10e Bataljon en het 156e Bataljon van de 4e Parachutisten Brigade waren bij hun opmars naar Arnhem op maandag 18 september ’s avonds gestuit op de voorposten van de verdedigingslinie van de Duitsers. In verband met de invallende duisternis hielden beide bataljons halt.
Kolonel Des Voeux gaf leiding aan het 156e Bataljon. Hij had ’s avonds ten noorden van Oosterbeek, tussen de spoorbaan en de Amsterdamseweg, gevechten moeten leveren tegen de voorste eenheden van de Duitse Sperrlinie.
Omdat Des Voeux niet wist hoe sterk de tegenstand had waarmee hij te maken had, besloot hij om bij dageraad op dinsdag 19 september zou een nieuwe poging te doen om verder te trekken.
Wat Des Voeux niet wist was dat hij op een Duitse verdedigingslinie was gestuit die veel sterker was dan zijn eigen gevechtskracht. De Duitsers hadden een Sperrlinie opgezet die van noord naar zuid liep van de noordkant van de Amsterdamseweg via de Dreijenseweg tot aan het station van Oosterbeek.
Via de noordkant van het spoor liep de verdedigingslinie naar het oosten door tot aan Heijenoord in Arnhem. Via posities bij het Gemeentemuseum en bij de haven aan de Rijn, werd de toegang tot de stad geblokkeerd.
De Kampfgruppe Spindler bij Oosterbeek bestond uit panzergrenadiers van de 9e SS Pantser Divisie, die versterkt werd met pantserwagens, halfrupsvoertuigen, mechanisch geschut en mortiergeschut. De Duitsers hadden zich hier de dag ervoor ingegraven. Dat de Britten bij lange na niet waren opgewassen tegen de Duitsers, ontdekten de Britten al snel.
De Duitsers verwachtten de aanval van de Britten bij zonsopgang en werden daarin niet teleurgesteld. De Britse aanval had tot doel om dwars door de bossen heen op te rukken naar de theekoepel op landgoed Mariëndaal. De aanval werd geleid door A Company van het 156e Bataljon. Vanaf het moment dat de Britten in de buurt van de Dreijenseweg kwamen, werden ze onder vuur genomen. De compagnie werd praktisch weggevaagd.
Slechts één peloton, onder leiding van majoor John Pott, wist tot diep in de bossen ten oosten van de Dreijeseweg door te dringen. Pott had nog zes man over en was zelf twee keer gewond, met een kogel in zijn dijbeen en eentje in zijn hand.
Slechts een aantal soldaten wist te voorkomen dat ze krijgsgevangen genomen werden. De Duitsers lieten de gewonden die nog konden lopen afmarcheren naar Arnhem.
“Het regende granaten. De hele grond schudde. Ik was een van de eersten die werd geraakt.”
Dat het gevecht van A Company zo desastreus was verlopen, was bij het hoofdkwartier van de brigade niet bekend. B Company kreeg de opdracht om te proberen ten noorden om de Duitse linie heen te trekken, maar omdat de Duitse linie doorliep tot ver in noordelijke richting, kreeg ook deze compagnie zware klappen.
Majoor John Waddy: “Toen de overste mij vertelde dat er alleen een paar sluipschutters lagen, vermoedde ik al dat er meer aan de hand was. We trokken op en het was duidelijk dat er veel slachtoffers waren gevallen bij A Company. Gesneuvelden lagen overal en ik kwam langs een peloton waarvan iedereen dood was.”
In de loop van de ochtend werd het bataljon noodgedwongen teruggetrokken door generaal Hackett. Het 156e Bataljon was toen ongeveer de helft van haar gevechtskracht kwijt.
Strijd bij het pompstation
Ten noorden van deze positie, bij het pompstation aan de Amsterdamseweg, stuitte het 10de Parachutistenbataljon onder commando van luitenant-kolonel Ken Smyth, eveneens op de veel sterkere gevechtskracht van de Kampfgruppe Spindler. De oprukkende Britten werden getroffen door machinegeweervuur en mortiergranaten.
Kolonel Smyth besloot tot een voorzichtige strategie. Hij liet zijn voorste troepen in dekking gaan, terwijl hij waarnemers naar voren stuurde om de Duitse posities in kaart te brengen. Vervolgens bracht hij zijn 3 inch mortierpeloton in de strijd die de Duitsers met mortieren onder vuur nam. Dat hielp iets om de Duitse tegenstand te temperen, maar het mortierpeloton kwam al snel zonder munitie te zitten.
Ook de Duitsers zetten hun mortieren in. Luitenant John Proctor: “We moesten over de weg zien te komen, maar er stond een gemechaniseerd kanon dat van tijd tot tijd recht langs de weg vuurde. Het leek tamelijk rustig, dus we stuurden een mannetje vooruit om te zien wat er ging gebeuren. Net op dat moment vuurde het en de granaat sloeg het hoofd van de soldaat af.
De rest van de mannen rende naar de overkant zonder dat er slachtoffers vielen. Daar begonnen de problemen pas goed, want hun mortieren begonnen te vuren. Het regende granaten. De hele grond schudde. Ik was een van de eersten die werd geraakt, in de bovenarm. Het bot was gebroken.”
Terugtrekken
Bij het hoofdkwartier van generaal Hackett was het aan het begin van de middag duidelijk dat er weinig meer over was van de twee bataljons van de 4e Parachutisten Brigade. De Duitse verdediging was te sterk en de brigade was door de zware verliezen die zij had geleden haar slagkracht kwijt.
Via mededelingen van het Nederlandse verzet waren de Britten inmiddels op de hoogte gebracht dat er ook vanuit het westen grote hoeveelheden Duitse troepen in de richting van de Britten oprukten. De positie van de Britten werd steeds gevaarlijker.
Besloten werd om de 4e Parachutisten Brigade terug te trekken naar het zuiden, aan de andere kant van het spoor, naar de relatieve veiligheid van Oosterbeek.
Ondanks de zware druk van de Duitsers, waren niet alle Engelse commandanten het eens met het besluit om terug te trekken. Majoor Geoffrey Powell van het 156e Bataljon was woedend. Volgens hem was het vragen om een ramp om bij daglicht openlijk terug te trekken.
“Het was bespottelijk, krankzinnig. We kregen bevel gewoon op te breken en ons terug te trekken. De verplaatsing verliep chaotisch.”
Majoor Powell kreeg gelijk. Slechts weinig troepen van het zwaar gehavende 156e Bataljon wisten de zuidkant van het spoor te bereiken. Onder zware Duitse druk werd het bataljon in kleine groepjes versplinterd. Honderden Britten werden daarop door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt.
De derde lift
Er was nog een groot probleem waar de Britten ten noorden van het spoor bij Oosterbeek op dat moment mee te maken kregen. Er zou even later nog een luchtlanding plaatsvinden. Deze derde lift zou de Poolse Luchtlandings Brigade naar Arnhem vervoeren.
Het luchtlandingsterrein dreigde echter op dat moment door de oprukkende Duitse eenheden veroverd te worden…
Lees verder: Luchtlandingen op dinsdag 19 september: prijsschieten voor de Duitsers.