Een Nederlandse vuilnisman die nietsvermoedend zijn rondje deed bij de Rijnbrug op de vroege morgen van maandag 18 september 1944, was waarschijnlijk het eerste slachtoffer van de gevechten die die dag zouden plaatsvinden. Zijn vuilniswagen werd door Britse para’s onder vuur genomen zodra hij hun sector binnen reed.
De Britten hoorden rond 9 uur ’s ochtends tot hun verrassing het geluid van pantserwagens vanaf de zuidkant van de Rijn. In eerste instantie dachten de Britten dat dit een voorhoede was van XXX Corps die vanaf de Belgisch-Nederlandse grens oprukte richting Arnhem.
Maar net uit het zicht van de Britten bereidde SS-Hauptsturmführer Viktor Gräbner zich aan de zuidkant van de Rijnbrug voor op een doorbraak door de Britse posities. Gräbner was de commandant van het verkenningsbataljon van de 9e SS Pantser Divisie. De dag ervoor, direct na de eerste luchtlandingen, was hij door generaal Bittrich naar Nijmegen gestuurd om te controleren of er ook geallieerde troepen tussen de Waal en de Rijn waren geland.
Gräbner was geen troepen tegengekomen. Hij liet een aantal pantserwagens achter bij de Waalbrug in Nijmegen en voor de zekerheid ook een paar wagens en troepen in Elst. ’s Ochtends was hij met 22 pantserwagens, halfrupsvoertuigen en andere wagens naar de zuidkant van de Rijnbrug gereden.
De Duitsers wisten inmiddels dat het een aantal van de Britse paratroopers gelukt was om de noordkant van de Rijnbrug te bezetten.
Van generaal Bittrich had Gräbner de opdracht gekregen om door de Britse posities bij de brug heen te breken en vervolgens een sperrlinie aan de westkant van Arnhem te vormen om de overige airborne-troepen tegen te houden.
Hoewel de Duitsers de exacte sterkte van de Britten bij de brug niet kenden, was de Duitse legerleiding ervan overtuigd dat het verkenningsbataljon van Gräbner daar niet veel problemen mee zou hebben. De 9e SS-Aufklärung-Abteilung was de sterkste eenheid die de Duitsers op dat moment in Arnhem en omgeving hadden. Bovendien zouden de Britse paratroopers met hun lichte wapens niet opgewassen zijn tegen de Duitse pantserwagens. Dacht men.
De Duitsers kwamen er al snel achter dat de Britten veel sterker waren dan zij hadden gedacht. Het bataljon van John Frost beschikte niet alleen over PIAT-anti-tankgeweren, maar ook over een aantal 75 mm anti-tankkanonnen. Die kwamen nu goed van pas.
Staande in de Britse Humber Staffcar die hij een maand ervoor in Frankrijk had veroverd, gaf Gräbner rond 09.30 uur het teken aan de 22 voertuigen van de colonne om in hoge snelheid over de brug te racen. Om zijn nek droeg Gräbner een Ridderkruis. De dag ervoor, een paar uur voordat de Britten landden bij Wolfheze, had generaal Harzer van de 9e SS Pantser Divisie het Ridderkruis uitgereikt aan Gräbner wegens betoonde moed bij de strijd in Normandië.
De colonne van de 9e SS-Aufklärung-Abteilung kwam met hoge snelheid over de brug, maar moest aan de noordkant afremmen. Daar stonden een paar uitgebrande Duitse vrachtauto’s die de avond ervoor door de Britten onder vuur waren genomen.
De Britten hadden nog altijd het vuur niet geopend. Ze wachtten op het moment dat de voorste Duitse pantserwagens over de anti-tankmijnen op de brug zouden rijden. Tot verbazing van de Britten ontploften de mijnen wel, maar dat leek niet veel effect te hebben op de pantserwagens. De voorste vier wagens uit de Duitse collonne reden zo snel ze konden de oprit van de brug afreden richting de binnenstad van Arnhem.
Met alles wat ze hadden openden de Britten vervolgens het vuur op de wagens die daar achteraan kwamen. Het werd een slagveld. Geen enkele andere pantserwagen uit de Duitse colonne bereikte daarna nog de stad.
Nadat de voorste voertuigen uit de colonne geraakt waren en de weg blokkeerden voor de wagens die erachter kwamen, werd de ene na de andere Duitse wagen uitgeschakeld. In zijn boek over de Slag om Arnhem citeert Martin Middlebrook verbindingsman Bill Jukes die verslag deed van het gevecht:
“Het eerste voertuig dat ter hoogte van de huizen kwam, werd geraakt en daarop geramd door het tweede, waardoor de weg geblokkeerd werd. De rest had geen enkele kans.
De inzittenden, voor zover ze daartoe nog in staat waren, begonnen in drommen uit hun voertuigen naar buiten te komen. Er kwam zo’n regen aan kogels uit de ramen van de straat dat niemand wist wie op wie had geschoten.
Eén Duitser had die dag een beschermengel. Hij gleed uit een van de halfrupsen aan de andere kant en rende voor zijn leven tussen de huizen naast de oprit. Daar verdween hij uit ons zicht. Iemand die zoveel geluk heeft, heeft er recht op eeuwig te leven.”
Veel Duitsers waren echter niet zo gelukkig. De soldaten in de open halfrupsvoertuigen zaten als ratten in de val. De Britten konden vanuit hun posities eenvoudig granaten in de pantserwagens gooien. Ieder schot van de Britten was raak.
Luitenant Harvey Todd: “Verscheidene Duitse infanteristen probeerden de brug over te gaan, maar vanuit mijn observatiepost kon ik niet missen. Doodde er zes toen ze probeerden over de wegversperring langs de brugleuning te komen. Toen kreeg iemand me in de gaten. Een kogel van een sluipschutter kwam door het raam en ketste af op mijn helm, maar ik kreeg glas- en houtsplinters in mijn ogen en gezicht.”
Vanaf het dak van zijn hoofdkwartier bij de oprit van de brug had kolonel Frost een goed zicht op de slachtpartij op de brug. Frost schoot zelf niet.
Frost: “Een commandant hoort niet aan een vuurgevecht deel te nemen. Zijn beste wapen is een verrekijker.”
Verkoolde lichamen
De gevechten duurden in totaal ongeveer twee uur. Vrijwel de hele colonne die over de brug was gekomen, was tot staan gebracht en door de Britten vernietigd. Het aantal Duitsers dat bij de aanval om het leven kwam, wordt geschat op ongeveer zeventig.
Een van de slachtoffers was Viktor Gräbner. Getuigen hebben gezien hoe Gräbner gedurende het gevecht uit zijn buitgemaakte pantserwagen was geklommen om uit de chaos weg te komen. Waarschijnlijk is de Duitse commandant neergeschoten en daarna verbrand bij een van de brandende Duitse voertuigen. Het lichaam van Gräbner werd nooit geïdentificeerd tussen alle andere verkoolde lichamen.
Generaal Bittrich heeft na de oorlog verklaard dat hij nooit verwacht had dat de Britse paratroopers bij de brug in staat zouden zijn om een hele colonne pantservoertuigen kapot te schieten.
“De tegenstander had zijn gevechtsgroep bij de verkeersbrug die nacht weten te versterken met zware wapens”, schreef hij in zijn gevechtsrapport.
Overigens had het bataljon van Frost alle anti-tankwapens de avond ervoor al bij zich toen zij de verkeersbrug rond 20.00 uur ’s avonds bezetten.